3.1 Vóór sterke identiteiten, tegen de ontworteling
De boven ons hoofd hangende wereldwijde dreiging alles tot eenheidsworst te zien vermalen is zonder precedent. Ze leidt van de weeromstuit tot een krampachtig vastklampen aan bepaalde vormen van identiteit: bloedige pogingen om afgestane gebieden weer terug te winnen, verkrampt en chauvinistisch (staats-)nationalisme, herinvoering van wild tribalisme enzovoort. De verantwoordelijkheid voor deze verwerpelijke houdingen ligt in de eerste plaats bij de even wilde politieke, economische, technologische en financiële mondialisering die deze reacties heeft uitgelokt. Door mensen het recht te ontzeggen zich te bekennen tot historisch overgeleverde gemeenschappen en identiteiten en door overal een eenvormige leefcultuur op te dringen heeft het westerse systeem, schijnbaar tegengesteld aan wat werd verwacht, pathologische uitingen van zelfbevestiging tot leven geroepen. Voor zover ze al niet samen tot uiting komen, zijn wortelangst, zelfhaat en vrees voor het Eigene in de plaats gekomen van de vrees voor de Andere.
Deze toestand werd in landen met een staatsideologie van jacobijnse oorsprong nog verergerd door de crisis van de staat. Deze werpt zich daar immers al twee eeuwen op als enig kader voor en als voornaamste symbolische representatie van gemeenschapsvorming. In deze landen heeft de verzwakking van de staat een grotere leemte achtergelaten dan het geval was bij de andere westerse naties.
De ontworteling is een sociaalpathologisch verschijnsel van onze tijd. Het maakt onder meer om de mensen kwetsbaarder voor de conditionering en manipulatie. Wortels veronderstellen doorgaans een territorium, want de mens is een territoriaal dier. Maar ze verwijzen ook naar een meer omvangrijke problematiek, die van het-behoren-tot, en het gemeenschapsgevoel, die ook kunnen worden beleefd los van het eigen territorium. Vraagstukken van identiteit en gemeenschap zullen de komende decennia hoe langer hoe meer van groter belang worden. Door het sociale weefsel en de maatschappelijke structuren, waarin individuen hun plaats erkend wisten, in de war te schoppen heeft de moderniteit in feite de zoektocht naar de eigen identiteit bevorderd. Ze heeft het verlangen opgewekt ergens bij te horen en dat bevestigd te zien in de politieke arena. Maar deze verlangens heeft de moderniteit niet willen en niet kunnen honoreren. Het 'wereldwijd toerisme' is alleen maar een belachelijk alternatief voor zelfverkenning en -erkenning.
Bezien we nu de universalistische utopie enerzijds en de identitaire krampen anderzijds, dan weten wij ons verzekerd van de kracht die uitgaat van verschillen. Dit zijn volkomen normale verschijnselen waarvan men niet moet denken dat ze een overgangsfase naar een 'hogere' eenheid vormen en evenmin dat deze slechts een bijkomend detail van het privéleven uitmaken: ze zijn integendeel de kern van het maatschappelijk leven. Volkeren zijn immers geen loutere optelsom van individuele atomen, maar gehelen die een eigen persoonlijkheid hebben, gekneed en gesmeed door de geschiedenis. Genoemde verschillen zijn vanzelfsprekend natuurlijk en door geboorte bepaald (etnisch kader, moedertaal), maar ook politiek relevant.
Burgerschap verwijst tegelijkertijd naar deelname aan het openbare leven, dat zich op verschillende niveaus afspeelt: zo kan men tegelijkertijd wijkbewoner, dorpeling of stedeling, streekgenoot, landgenoot en Europeaan zijn al naar gelang de bevoegdheid die op deze inschaling van soevereine macht aan elk niveau is afgestaan. Men kan daarentegen geen "wereldburger" zijn, want de "wereld" is geen politieke categorie. Wereldburger zijn beduidt, dat men burgerschap herleidt tot de vage woordspinsels die de liberaal-kapitalistische Nieuwe Klasse uitbraakt.
Onze denkrichting verdedigt de belangen der volkeren, omdat recht op onderscheid naar onze mening pas in zijn algemeen geldigheid waarde krijgt: men heeft geen poot om op te staan om zijn eigenheid te verdedigen als men niet ook wil opkomen voor de bescherming van de eigenheid van anderen, wat ook inhoudt dat 'recht op onderscheid' niet misbruikt mag worden om wie zich van anderen onderscheidt buiten te sluiten. Wij komen dus op gelijke wijze op voor etnische groepen, talen en streekgebonden culturen die dreigen te verdwijnen, inbegrepen de inheemse godsdiensten. Alle volkeren die tegen het Westers imperialisme strijden verdienen onze steun.
3.2 Tegen racisme, voor het recht op verschillend zijn
Racisme kan niet worden gedefinieerd als de voorkeur voor endogamie (dit wil zeggen de voorkeur om zich binnen de eigen groep voort te planten), want die volgt uit de keuzevrijheid van individuen en volkeren (zo heeft het joodse volk zijn voortbestaan te danken aan zijn afwijzing van het gemengde huwelijk). Nu we in debat te maken hebben met onverantwoorde vereenvoudigingen, propaganda en zedenprekerij, moeten we terug naar de eigenlijke betekenis van het woord: racisme is een theorie die stelt dat er tussen rassen hoedanigheidsverschillen bestaan, zodat men veralgemenend een onderscheid zou kunnen maken tussen 'meerwaardige' en 'minderwaardige' rassen, ofwel, dat de waarde van een individu volledig wordt bepaald door zijn raciale afkomst, dan wel dat ras op zich de kernfactor is in de verklaring van de geschiedenis van de mens.
Deze drie stellingen kunnen zowel tegelijkertijd of ieder apart worden onderschreven. Ze zijn nochtans alle drie onjuist. Rassen bestáán en op grond van een of ander statistisch geïsoleerd criterium verschillen ze van elkaar, maar er is geen sprake van absolute kwaliteitsverschillen. Er is bovendien geen enkel boven de mensheid hangend wetenschappelijk paradigma voorhanden, waaraan wereldwijd een rangorde zou kunnen worden afgemeten. Het is tenslotte duidelijk dat een individu vooreerst zijn waarde ontleent aan zijn persoonlijke eigenschappen.
Racisme is geen geestesziekte die is ontkiemd uit vooroordeel of premodern bijgeloof (de liberale fabel dat gebrek aan verstand de bron van alle sociaal kwaad is). Het is een verouderde dwaalleer die voortvloeit uit het positivisme, volgens dewelke men 'op wetenschappelijke wijze' in absolute zin de waarde kon bepalen van menselijke samenlevingen, en uit het sociaal-biologische misbruik van evolutietheorieën, die de geschiedenis van de mens proberen te beschrijven als een geheel bestaande uit 'fases' die overeenkomen met verschillende 'vooruitgangsstadia'. Sommige volkeren zouden dan voorlopig of voor altijd 'vooruitlopen' op andere.
Tegenover racisme staan enerzijds een antiracisme dat uitgaat van wereldwijd eenheidsdenken (universalisme) en een antiracisme dat uitgaat van het bestaan van verschillen (differentialisme). Eerstgenoemd antiracisme komt langs een omweg precies uit op het racisme dat het aanklaagt. Het is immers net zo allergisch voor onderscheid, erkent bij de volkeren alleen hun gemeenschappelijk behoren tot de mensheid en neigt ertoe hun eigenheid als vergankelijk of van secundair belang te beschouwen. Door het anders-zijn naar allemaal-hetzelfde terug te voeren met de bedoeling iedereen aan elkaar gelijk te maken (assimilatie) is het dus per definitie niet in staat iemands anders-zijn te erkennen en te respecteren voor wat het is.
Antiracisme dat uitgaat van de bestaande verschillen - en daarin bevinden wij ons - daarentegen, denkt dat de niet herleidbare verscheidenheid binnen de menselijke soort er juist de rijkdom van vormt. Wij willen weer zin aan het universele geven, niet door ons te weer te stellen tegen de verscheidenheid, maar door deze juist als vertrekpunt te nemen. Voor onze denkrichting houdt de antiracistische strijd noch ontkenning van het bestaan van rassen in, noch het streven om ze in een allegaartje te laten samenvloeien: wij verwerpen zowel de uitsluiting als de assimilatie. Geen apartheid en geen melting pot: wel dus aanvaarding van de andere als van ons verschillend, in het vooruitzicht van een elkander verrijkende dialoog.
3.3 Tegen immigratie, voor het zelfbeschikkingsrecht der volkeren
Gelet op de snelheid en het massale karakter waarmee ze zich voltrekt, vormt de immigratie zoals Europa ze dezer dagen meemaakt ontegenzeggelijk een kwalijk verschijnsel. Het is in wezen een soort gedwongen ontworteling waaraan zowel economische beweegredenen ten grondslag liggen - georganiseerde of op eigen initiatief ondernomen verhuizingen vanuit arme, dichtbevolkte naar rijke en demografisch minder levenskrachtige landen - als symbolische beweegredenen namelijk de aantrekkingskracht, die de westerse beschaving uitoefent ten koste van de ter plaatse geldende cultuur, en ten voordele van een consumptieve levensstijl. Verantwoordelijk hiervoor zijn in de eerste plaats niet de immigranten, maar de geïndustrialiseerde landen die een internationale arbeidsverdeling hebben opgelegd en van mensen verplaatsbare handelswaar hebben gemaakt.
Immigratie is niet wenselijk, zowel voor de inwijkelingen (migranten) die hun geboorteland moeten verlaten en in een ander land economische behoeften moeten aanvullen, als voor de bevolking van de ontvangende landen die zich ongewild geconfronteerd zien met soms drieste veranderingen in hun menselijke omgeving en hun stedelijk leefmilieu. De vraagstukken van derde wereldlanden worden duidelijk niet opgelost door grootschalige volksverhuizingen. Wij staan dus voor een restrictief immigratiebeleid, geflankeerd door een meer doelmatige ontwikkelingssamenwerking, om de in de Derde Wereld nog florerende organisch gegroeide samenhorigheid en traditionele levenswijzen, die door het wereldwijde vrije marktdenken uit hun lood zijn geslagen, er weer bovenop te helpen.
3.4 Tegen seksisme, voor erkenning van sekseverschillen
Verschil in geslacht is het eerste en meest fundamentele verschil in de natuur, want de voortplanting van de mensheid, wordt juist daardoor gewaarborgd: van meet af aan voortkomend uit seksuele voortplanting is de mens niet één-, maar tweezijdig. Naast deze biologische dimensie laat dit sekseverschil zich aflezen aan het mannelijke en het vrouwelijke, die beide in de samenleving een eigen manier heeft om naar de ander en tegen de wereld aan te kijken, en waarin voor elk individu de seksuele bestemming vervat ligt.
Al staat het vrijwel vast dat er vrouwelijke en mannelijke eigenschappen zijn, het belet individuen van beider sekse niet ervan te kunnen afwijken door genetische toevalligheden of sociaal-culturele keuzes. Niettemin laten zich heel wat waarden en gedragingen globaal indelen in vrouwelijk en mannelijk al naar gelang het geslacht dat het meest ontvankelijk is om ervan de drager te zijn: samenwerken tegenover concurrentie, bemiddeling tegenover onderdrukking, verleiding tegenover overheersing, meeleefvermogen tegenover afstand nemen, relationeel beleven tegenover abstract denken, genegen zijn tegenover leiding geven, overreding tegenover agressie, gevoelsmatig ingeving tegenover analytische denken enzovoort. De moderne opvatting dat individuen zouden kunnen worden losgeweekt uit hun seksuele identiteit stoelt op een ideologie die geen sekseverschil maakt en dit verschil juist wegmoffelt. Dit uitgangspunt is niet minder schadelijk voor vrouwen dan het traditionele seksisme, dat eeuwenlang vrouwen als 'onvolledige mannen' zag. Het is een afgeleide vorm van mannelijke overheersing, die vooral de uitsluiting van vrouwen uit het openbare leven ten gevolge had om ze er uiteindelijk weer in op te nemen... maar dan moeten ze zich wel van hun vrouwelijkheid ontdoen.
Door te beweren dat het mannelijk en vrouwelijk geslacht gewoon het gevolg zijn van de maatschappijstructuur ("men wordt niet als vrouw geboren maar tot vrouw gemaakt"), is het feminisme in de val gelopen van het machogedachtegoed, dat 'universele' abstracte waarden aanhangt, die uiteindelijk gewoon mannentaal zijn. Het feminisme dat wél uitgaat van niet-herleidbare sekseverschillen, waar wij ons bij aansluiten, streeft er naar die verschillen in het openbare leven tot uiting te doen komen en de typische vrouwenrechten (recht op maagdelijkheid, recht op moederschap, recht op abortus) te doen gelden. Tegelijkertijd wordt, (in tegenstelling tot het seksisme en het wensbeeld van de uniseksualiteit) door onderkenning van man en vrouw als zodanig en door de vaststelling van de gelijkwaardigheid van hun eigenheid, aan beiden een betere status toebedeeld.
3.5 Tegen de Nieuwe Klasse, voor zelfbestuur vanuit de basis
De westerse beschaving, op weg naar eenwording, bevordert heden ten dage de wereldwijde opkomst van een leidinggevende kaste, die alleen wordt gewettigd door het op abstracte wijze manipuleren van de statussymbolen en de waarden van het systeem. In hun streven naar een nimmer aflatende groei van kapitaal en naar de bestendiging van de bestaande sociale constructie, vormt deze Nieuwe Klasse het kader van de media, van grote nationale bedrijven en multinationals, van internationale organisaties en de voornaamste staatsadministraties. Overal produceert en reproduceert ze hetzelfde type mens: kille bevoegdheden, buiten de werkelijkheid staande rationaliteit, nergens op betrokken individualisme, belijdenis van nut als enige maatstaf, oppervlakkig humanitarisme, onverschilligheid ten aanzien van geschiedenis, opvallend gebrek aan cultuur, met de rug naar de wereld zoals we die beleven, opoffering van de werkelijkheid aan virtuele beelden, neiging tot corruptie, het begunstigen van verwanten en vriendjespolitiek.
Dit proces sluit aan op de logica van de wereldwijde concentratie en de gelijkschakeling van de machtsuitoefening: hoe verder het gezag zich van de burger verwijdert, hoe minder het de behoefte voelt om zijn beleidskeuzes te rechtvaardigen en de politieke orde, waarbinnen het functioneert, te verantwoorden; hoe meer onpersoonlijke taken een samenleving te bieden heeft, hoe minder zij zich openstelt voor mensen met kwaliteit; hoe meer het privébelang invreet op het openbare domein, des te minder zullen de individuele verdiensten bij allen erkenning vinden; hoe meer de persoon herleid wordt tot een functie, hoe minder ruimte er is om een eigen rol te spelen. De Nieuwe Klasse neemt zo meer en meer de persoonlijke inbreng en verantwoordelijkheid weg uit het daadwerkelijk leiding geven in de westerse samenlevingen.
Sedert het einde van de Koude Oorlog en de ineenstorting van het Sovjetblok ziet de Nieuwe Klasse zich wederom geconfronteerd met een hele reeks tegenstellingen (kapitaal versus arbeid, gelijkheid versus vrijheid, openbaar nut versus privatisering) waarmee men zich nu juist al een halve eeuw heeft beziggehouden om die buiten het systeem te krijgen. Hiermee gelijk oplopend blijkt in toenemende mate, dat het ondoelmatig, verkwistend en contraproductief werkt. Het systeem heeft de neiging zichzelf op te sluiten afgezien van de voortdurende coöptatie van onderling verwisselbare raderwerkjes met een duidelijk wegwerpkarakter - terwijl het 'gewone volk' zich onverschillig betoont of woede voelt tegenover een elite van managers en administrateurs die hun taal niet meer spreken. Als het gaat over belangrijke, maatschappelijke onderwerpen van debat ontstaat er een kloof tussen regeerders die steeds maar hetzelfde technocratische verhaaltje over de handhaving van de gevestigde wanorde herhalen en onderdanen die in hun dagelijks leven de gevolgen ervan ondergaan - waartussen de media zich opstellen met hun spektakel dat handig de aandacht afleidt van de werkelijkheid. Bovenaan hebben wij de wollige taal der technocraten, zedeprekerig gezeik en geriefelijke inkomens; beneden wordt met geconfronteerd met de pijnlijke botsing met de realiteit, de zich opdringende vraag naar de zin van dit alles en het verlangen naar het gezamenlijk delen van gemeenschappelijke waarden.
Als men tegemoet wil komen aan het (wellicht 'populistische') streven van het volk, dat de 'elite' alleen maar minacht en onverschillig staat tegenover de traditionele politieke scheidslijnen die nu verouderd en haast zonder betekenis zijn, dan brengt dat met zich mee, dat er meer zelfbestuur wordt gegeven aan de besluitvormingstructuren voor de basis van de maatschappij die meer overeenkomen met de dagelijkse beleving van leefregels (nomoi). Om het maatschappelijke leven in te richten op een meer gemoedelijke en harmonieuze manier in te richten, ver weg van de naamloze massa, de commercialisering van maatschappelijke waarden en de dorre verzakelijking van maatschappelijke relaties, en om tot nieuwe of herboren vormen van sociaal samenleven te komen, die het aan de gemeenschappelijke verbeeldingskracht overlaten om zich een bepaalde voorstelling te maken van de wereld om ons heen, en opdat de volkeren de voorwaarden zouden kunnen scheppen voor de opkomst van een nieuwe, volksverbonden aristocratie, moeten de gemeenschappen zelf op alle terreinen die hun betreffen kunnen beslissen en moeten hun leden op elk niveau mee kunnen praten en overleggen om op democratische wijze tot een besluit te kunnen komen.
Niet de bureaucratische, technocratische welvaartsstaat moet naar hen toe decentraliseren: de gemeenschappen moeten andersom zelf aan de staat geen bevoegdheid afstaan om zich met hun zaken te bemoeien, tenzij op gebieden waar zij niet bevoegd zijn.
3.6 Voor een federaal Europa tegen het jacobinisme
De eerste Dertigjarige Oorlog (1618-1648), die met het Verdrag van Westfalen (Verdrag van Münster en Verdrag van Osnabrück) werd afgesloten, heeft de natiestaat verheven tot dominante en als alles-bepalende politieke organisatievorm, ten koste van de oude Rijksgedachte en -structuren. De tweede Dertigjarige Oorlog (1914-1945) betekende daarentegen het begin van zijn uiteenvallen. De natiestaat die uit de absolute monarchie en de revolutionaire ideologie der jacobijnen voortkwam, is van dan af te groot om de kleine problemen af te handelen en te klein om de grote aan te kunnen. Nu deze planeet naar mondialisering toedrijft, behoort de toekomst aan grote beschavingsgemeenschappen die zich weten te organiseren op een grondgebied met een eigen beslissingscentrum en met voldoende macht om aan de invloed van anderen weerstand te kunnen bieden. Om zijn onafhankelijkheid te kunnen handhaven ten opzichte van de Verenigde Staten en nieuw opgekomen beschavingen is Europa gehouden om op federale grondslag zijn eenheid op te bouwen en de samenwerking tussen zijn regio's en naties te organiseren, op voorwaarde van de autonomie van al deze delen, waaruit het is samengesteld.
De Europese beschaving zal tot stand komen door een optelling en niet door een ontkenning van zijn historisch gegroeide cultuurvarianten en door langs die weg zijn inwoners in staat te stellen weer ten volle bewust te worden van hun gemeenschappelijke oorsprong. Het subsidiariteitsbeginsel moet de hoeksteen van de federatie zijn : op elk niveau draagt de lagere overheid alleen dan de macht over aan een hogere overheid, als een bepaald probleemveld zijn eigen bevoegdheid overstijgt.
(West-, Midden- en Oost-)Europa moet zich dus organiseren - in een nauwe 'continentale' band met Rusland - vanaf de basis naar de hoogste top om zich te weren tegen de centralistische staatstraditie die op één niveau beslag legt op alle macht. Tegen een bureaucratisch en technocratisch Europa, dat tot iedere afstand van (nationale) soevereiniteit bereid blijkt, in plaats van deze op een hoger niveau te tillen. Tegen een Europa dat alleen maar een commercieel eengemaakte vrijhandelszone is, Tegen een gaullistisch 'Europa der vaderlanden', dat ons als eenvoudige optelling van nationale eigenbelangen niet beschermt tegen een terugval in buiten- Europese oorlogen. Tegen een 'Europese natie', die alleen maar zou neerkomen op een vergrote weergave van de jacobijnse natiestaat. Daarbij moeten bestaande staten zich intern federaliseren om zo beter ook extern in een federaal verband te kunnen opgaan, in een veelvoud van aparte statuten die door een algemeen statuut in toom worden gehouden.
Elk niveau van de federatie moet er zijn rol in kunnen spelen en zijn eigenwaarde in kunnen vinden, niet als afgeleide van een hogere instantie, maar op basis van vrije wilsuiting en instemming van al degenen die erin deelnemen. Zo moeten dus alleen die besluiten toekomen aan de top van de federatie, die verband houden met het geheel en het algemeen belang van de gefedereerde volkeren en gemeenschappen: diplomatie, leger, grote economische besluiten, bepaling van de fundamentele rechtsbeginselen en juridische structuren, milieubescherming enz. Europese eenwording is ook noodzakelijk op bepaalde onderzoeksterreinen, op het gebied van industrie en van nieuwe communicatietechnologie. De gemeenschappelijke munt moet door een centrale bank worden beheerd, die aan het Europese politieke gezag wordt onderworpen.
3.7 Voor versterking van democratie, tegen politieke onverschilligheid